Tijdelijke regeling “eerder stoppen met werken” zonder 52% RVU-heffing

Op 12 januari jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met de ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’. De wet geldt voor de periode 2021 t/m 2025. Het wordt voor werkgevers mogelijk om met oudere werknemers afspraken te maken over eerder stoppen met werken, zonder dat daar een heffing over betaald moet worden. Van 2021 tot en met 2025 betalen werkgevers géén heffing over regelingen voor vervroegde uittreding (vrijstelling van de RVU-heffing van 52%) tot een bedrag dat netto overeenkomt met de AOW.

Voorwaarden voor vrijstelling
Voorwaarde hiervoor is dat uittreding plaatsvindt in de laatste drie jaar vóór de AOW-leeftijd. Werknemers krijgen dan als het ware eerder AOW, betaald door de werkgever. Zij kunnen dit zelf aanvullen, bijvoorbeeld met spaargeld of door hun aanvullend pensioen eerder in te laten gaan. Als werkgevers gebruik willen maken van deze mogelijkheid, dan moeten daar binnen hun CAO of binnen hun organisatie afspraken over gemaakt worden (waarbij vakbonden respectievelijk P(G)MR-en betrokken zijn). Die afspraken binnen de RVU-regeling van de organisatie kunnen extra eisen bevatten met betrekking tot doelgroep, looptijd enz. (zoals minimum diensttijd, minder dan 36 maanden voor AOW enz.).

Het Ministerie van Sociale Zaken en de Stichting van de arbeid hebben een handreiking opgesteld voor de uitvoering van de regeling, individueel of via een sociaal fonds en subsidie mogelijkheid via een samenwerkingsverband van sociale partners. Zie hiervoor en ook overige informatie de Handreiking voor uitvoering Regelingen voor vervroegd uittreden (RVU’s).